Thuiskomen | Mensen | Beelden | Contact | Zoom

onzen belleman

 

Odilon

Wiels

  Odilon Wiels
bel   We zijn het stilletjes aan gewend dat er tradities sneuvelen of een stille dood sterven. Maar af en toe ziet een nieuwe traditie het levenslicht. Ik weet niet of er ooit een belleman geweest is in Zele, maar sinds 2005 zijn we zo’n man rijk in onze kloddegemeente: Odilon Wiels. Het minste dat je van deze man kan zeggen, is dat hij opvalt waar hij verschijnt. In een heus rederijkerspak met hoed én bel verheft hij af en toe zijn stem om zijn boodschap aan de goegemeente te verkondigen.
Odilon stond al lang op mijn to-do-lijstje en nu is het er eindelijk van gekomen. Ik zakte af naar de Hoek en samen met zijn vrouw Marie-José deed hij zijn verhaal uit de doeken. Een verhaal waar je geen speld kon tussen krijgen.
Roots
   
Odilon 4 jaar  
Ik ben geboren in den Bos, ik ben dus nen echte bosmens, steekt Odilon van wal, op 16 juni 1944, juist voor den Duits gaan lopen is. Mijn vader was Aloïs Wiels, Wieske Wiels in de volksmond, en mijn moeder, Angèle Van Damme, was een boerendochter uit den Hoek. We waren met vijf thuis: Romain (1942), Odilon (1944), Lutgard (1947), Georges (1952) en Greta (1953).
Mijn vader was beestenkoper, gaat Odilon verder, en die reed met zijn fiets rond bij de boeren. Hij trok iedere week naar de markt in Gent en Sint-Truiden en kocht meestal drachtige vaarzen. Die ging hij dan leveren bij zijn klanten in den Heikant, Lokeren, Everslaar, Hamme, Waasmunster… Als het niet te ver was te voet, maar hij had ook een wagen waarop drie beesten konden en twee Brabanders trokken dan de kar. Ik was nog maar zeven jaar, herinnert Odilon zich, als ik al mee mocht gaan leveren. Ik zat dan achter op de fiets en met een wisse moest ik die koe dan opjagen. Van mijn zeven jaar kon ik al melken, zegt Odilon met enige fierheid, en iedere morgen nam ik er twee voor mijn rekening. Dat waren meestal koeien die de eerste keer gekalfd hadden en die spenen waren nog niet zo groot, dus dat ging met mijn kleine handen. ’t Was wel opletten geblazen want die beesten waren dat nog niet gewend, maar wij molken altijd met een stoeltje met één poot zodat we op tijd konden wegspringen als het beest schopte. Op mijn negende mocht ik er al vier melken.

School
Ik ben naar de universiteit van den Heikant geweest, lacht Odilon. In klas 1 en 2 zat ik bij meester Floryn, in het derde bij meester De Schepper en dan mocht ik onmiddellijk naar meester Bogaert in ’t vijfde. Na de zesde klas mocht ik naar ’t zevende bij meester Van Kerckhove en dat was mijn mooiste jaar van de lagere school. Het was ook het laatste jaar van meester Maurits, want na ons ging hij met pensioen.

Uit die tijd herinner ik me nog twee voorvallen, vervolgt Odilon. Ik zat, denk ik, in het derde leerjaar en op een goede dag waren de oudsten gaan biechten naar de kerk. Zo kwam het dat er in de thuisrang enkel kleuters en de kinderen van klas 1 tot en met 4 liepen. In de bocht van de Bosstraat komt er een auto aangereden met een chauffeur die blijkbaar meer dan boven zijn theewater was. Die vloog tegen een elektriciteitspaal, sloeg zijn stuur om en reed in de groep schoolkinderen.

  de auto van het accident
Odilon als jongen van 11 jaar  

Een aantal konden opzij springen, maar een drietal kinderen vlogen in een gracht die vol water stond. Ik heb toen snel gereageerd en heb die drie uit het water gehaald, anders hadden ze het niet meer kunnen voortvertellen. Meester Bogaert, die reporter was voor de krant, heeft me toen met foto in de krant gezet. ‘Onze kleine held’ stond er geblokletterd.

Een andere anekdote was deze met meester Marcel Certyn. Die liep stage bij ons op school en in de thuisrang liepen Peer Geers en ik met onze handen in onze broekzakken. Als straf moesten we de volgende dag nablijven en rondjes op de koer lopen.

Nu was er één probleem: Peer moest na schooltijd brood bezorgen voor zijn vader en ik moest de koeien naar huis halen. Toen meester Certyn even niet oplette, kropen we door de haag en weg waren we. De volgende dag kregen we te horen dat we een hele week mochten nablijven.

De volgende dag verscheen mijn vader op school en meester Certyn stond met zijn mond vol tanden, onze straf was opgeheven.

Odilon, 11 jaar

Klas 2

Het eerste en tweede studiejaar van meester Floryn in 1951.
Odilon zit op de eerste rij de vijfde van links.

 

Klas 7

Klas 7 & 8 van bestuurder Maurice Van Kerckhove in 1956.
Odilon zit de derde van links op de eerste rij.

Thuis
In 1956 ben ik dan naar het Pius X-college getrokken, gaat Odilon verder. Mijn vader heeft altijd een knecht op den hof gehad. Toen ik in het tweede jaar zat, moest die man naar ’t leger en mijn vader zag in mij zijn ideale opvolger en dus was ’t school uit voor mij. Ik was geen slechte student, maar vaders wil was nu eenmaal wet. Ik heb me dat eerlijk gezegd nooit beklaagd, zegt Odilon, want werken deed ik graag. Tot mijn legerdienst heb ik een zalige tijd gehad met onze paarden, maar ook met de jeep die mijn vader kocht. Vanaf 14 jaar mocht je op het land rijden met die jeep en dat was echt mijn ding, zegt Odilon. Ik deed er van alles mee: eggen, mesten, gaan melken, beesten leveren… Ik was, denk ik, pas zestien als ik naar Doel reed met die jeep. Dat was een tijd toen alles nog kon, mijmert Odilon. Ik ben in al die jaren maar één keer aangehouden door de gendarmen… toen ik rechtstaand op ons paard op straat reed. En ook commerce doen was me met de paplepel ingegeven. Ik verkocht zonder veel problemen kalvermeel, kalverboxen… als er een frank te verdienen was, was ik er bij!
  Odilin in zijn jeep
Odilon soldaat  

Den troep
In 1962 moest ik naar ’t leger. Ik kreeg er een opleiding als chauffeur. Die opleiding was voor mij een fluitje van een cent, zegt Odilon, ik had immers twee jaar avondschool automechanica gevolgd in Lokeren, ik kende dus het klappen van de zweep. Ik verveelde me dan ook stierlijk en op een gegeven moment kon ik niet antwoorden op een vraag van de lesgever, gewoon omdat ik niet opgelet had. Een week mocht ik toen patatten gaan jassen.

Na mijn opleiding kwam ik in Duitsland in de kazerne Neheim terecht. Daar was onder andere het krijgsauditoraat gevestigd en daar liepen serieus wat sterren en strepen rond. Toch ging het er heel gemoedelijk aan toe. Ik was chauffeur van de kolonel en af en toe moest ik ook filmen brengen naar andere kazernes in Duitsland. Ik had er eerlijk gezegd een prinsenleven.

Ik was meestal voor een aantal weken van huis, maar van mijn vader moest ik er voor zorgen dat ik thuis was als er patatten moesten gerooid worden, of gehooid, of als de oogst binnen moest. Meestal lukte me dat wel.

Eind mei 1963 zwaaide ik af. Toen ik in ’t leger ging woog ik 59 kilo, een jaar later 76. Goe geboerd, lacht Odilon.

Werk
Na ’t leger zocht ik werk. Ik kon eerst voor drie maanden in melkerij De Rode Molen aan de slag, daarna deed ik het bietenseizoen in de suikerfabriek van Moerbeke en tot slot heb ik korte tijd als hulpwever en nachtwaker in een weverij gewerkt in Waasmunster. En dan ben ik terug begonnen in de melkerij. Negen jaar heb ik daar gewerkt, vertelt Odilon. Ik had toen meer dan een druk leven. Om kwart over vijf uit mijn bed, koeien melken, om halfzeven een boterham en om zeven uur was ik in de melkerij. Melkkannen lossen, stalen nemen, kannen uitwassen en na mijn dagtaak terug naar huis voor al het andere werk op de boerderij.

De melkerij, dat was zeven werken op zeven , haalt Odilon aan, koeien kennen nu eenmaal geen weekend. De zondag stond ik extra vroeg op om te melken, dan reed ik naar de Paterskerk in Lokeren voor de mis van halfzes en om zeven uur was ik in de melkerij. Ik kan u verzekeren, zegt Odilon, dat was alles behalve schapenwachten. Einde van de jaren zestig kreeg ik de kans om vanuit de melkerij de landbouwschool te volgen. Vier jaar twee avonden per week plus de zaterdagnamiddag trok ik naar Gent. Die opleiding was nodig om met een tankwagen de melk op te halen. Ik zat daar echt niet mee in, zegt Odilon, want dat interesseerde me heel erg. Toen ik afgestudeerd was, kreeg ik zelfs de kans om te beginnen in het labo van de Nutricia in Bornem, maar wie gaat er dan onze koeien melken, vroeg mijn vader en dus heb ik dat aanbod maar laten varen. Ik ben in de melkerij gebleven en in 1973 reed ik met de eerste tankwagen in Zele.

Ik heb ook enige tijd met het plan rond gelopen om te emigreren naar Finland. Een man van den Heikant was daar getrouwd met een weduwe (met een boerderij) en die schreef me dat ik bij hem kon werken en dat ik daar wel aan een vrouw én een boerderij zou geraken. Ik was toen nog geen 21, en in die tijd nog niet meerderjarig, en omdat mijn vader ook dit niet zag zitten, vlogen deze plannen in de kast. En toen leerde ik in de melkerij het schoonste meisje van Zele kennen.

  Odilon met de tankwagen van de melkerij
Huwelijksfoto van Odilon en Marie Jose  

Marie-José
Ik heb mijn vrouw leren kennen in de melkerij. Haar vader, Albert Verhulst, was melkboer en kwam er zich regelmatig bevoorraden, Marie-José hielp haar vader op zijn melkronde en dus kwam zij ook mee. Maar, werpt Marie-José op, ik moest hem niet hebben.

De melkerij was een coöperatieve en ieder jaar was er op 1 mei een feestmaal voor de aandeelhouders in ‘De Kroon’, gaat Odilon verder, en de werknemers van de melkerij mochten er ook naar toe. Die morgen moesten we altijd serieus gas geven om op tijd aan tafel te zijn voor de bouilli met schorseneren. Marie-José mocht mee met haar vader en op het toneel achter het gordijn kusten we elkaar de eerste keer. Best leuk tot er een spuiter het gordijn wegtrok en heel de zaal getuige was van onze eerste romance. Groot applaus en wij stonden er allebei met een rode kop, voegt Marie-José er aan toe.

Het heeft dan nog tot de Kouterfeesten geduurd voor we serieus begonnen te verkeren. Op de muziek van Will Tura hebben we de eerste keer gedanst, zegt Odilon. We hebben vijf jaar verkeerd. In die tijd zijn we één keer op reis geweest. Naar Echternach en, lacht Odilon, we moesten een briefje meebrengen dat we op aparte kamers geslapen hadden, ge kunt peinzen!

Op 11 oktober 1969 zijn we getrouwd. We waren één van de laatste koppels die in de oude kapel van de Kouter getrouwd zijn. En toen gingen we voor vijf dagen op huwelijksreis naar Keulen, Aken en Sankt-Vith, pikt Marie-José in. Dat was een reis om op te schrijven, lacht ze. In Keulen gingen we kip met frieten eten. Volgens mij was er een reukje aan die kip, gaat ze verder, en ik heb ze dan ook niet opgegeten, maar Odilon speelde dat kieken dapper binnen. ’s Avonds had hij een diarree om u tegen te zeggen en een broek met een bruin tintje. Dat was mijn bruinebroeksweek, lacht Odilon.

Bezige bijen
Toen we trouwden, huurden we een huis in Durmen. Ik bleef actief in de melkerij en mijn vrouw was poetsvrouw in de COO (Commissie van de Openbare Onderstand, nu OCMW), zegt Odilon. Lang hebben we daar niet gewoond, want in 1970 kochten we ons huis op den Hoek. Op de hoek van de Kil en de Hoekstraat kwam café De Rembrandt te koop. Het is een huis dat dateert uit 1753. Het was jarenlang een afspanning, café, restaurant en zelfs rendez-voushuis. De staat van het huis was meer dan bedenkelijk en meer dan vijf jaar lang heb ik gebricoleerd om er een mooie woonst van te maken, zegt Odilon.

Op een dag hoorde ik dat er een frietkot te koop stond. Het was een omgebouwde woonwagen en ik zag er wel brood in. We vonden een vaste stek op het kaatsplein in Durmen en in het weekend verkochten we er friet en ’s maandags oliebollen. En dat marcheerde.

Toen kreeg ik het in mijn ster om friet te gaan verkopen op de koersen. Ik kocht een oude caravan en twee oude gasflessen zaagde ik middendoor, plaatste er branders onder en we waren vertrokken. We stonden eerst aan het vertrek en daarna verplaatsten we ons naar de aankomst, met vier ketels kokend vet, hoe we het deden, weet ik niet, het was alleszins levensgevaarlijk. Al bij al was heel die friethistorie een schot in de roos, alleen we hadden geen leven meer en ondertussen hadden we twee kinderen die we bijna niet meer zagen.
Vier jaar hebben we dat volgehouden, zegt Odilon.

  de frituur van Odilon
Odilon in zijn eethuis  

In 1974 hoorde ik toevallig dat er in Gent, aan de Brugse Poort, een eethuis over te nemen stond. Het was een goede zaak met een groot cliënteel. Ik zag dat onmiddellijk zitten. In mijn jeugd was ik in het seizoen dikwijls gaan werken in restaurant Elvira op de Donk en thuis was ik heel vaak de chef kok, ik had dus wel wat ervaring. Ik heb wel een jaar of twee avondschool gevolgd voor kok, vertelt Odilon, maar in die jaren moest je geen diploma hebben om een restaurant uit te baten. In dat eethuis hebben we veel gemoderniseerd en ook nu weer draaide onze zaak om te beter.

Iedere dag hadden we meer dan 100 klanten die een dagschotel kwamen eten. We zaten in een volksbuurt en hadden heel democratische prijzen: 50 frank (1,25 euro) voor zo’n dagschotel. We verkochten iedere week meer dan 120 kiekens en iedere dag maakte ik twee ketels soep van 70 liter. We hebben daar keihard gewerkt, zegt Odilon, en dik onzen boterham verdiend. De eerste drie jaar hebben we geen enkele dag gesloten, geen congé genomen, later was de zondag onze vaste sluitingsdag.

We hebben dat gedaan tot in 1989 en toen hebben we de zaak overgegeven. We hadden echt geen leven meer, het was werken van ’s morgens tot ’s avonds.

Ik was toen 45, gaat Odilon verder. Een klant in ons eethuis had heel zijn leven zijn boterham verdiend met groenten en fruit te verkopen aan huis. Hij maakte me diets hoe ik dit moest aanpakken en in het laatste jaar van ons eethuis ben ik gestart met een ronde in het Gentse. ’s Middags stond ik in de keuken en in de namiddag trok ik de baan op. In het begin was dat gene vette, maar dat beterde snel en toen we naar Zele-Hoek verhuisden had ik een nieuwe broodwinning, vertelt Odilon, enkele dagen leurde ik in het Gentse maar ook in Zele hadden we een vaste ronde.

Tien jaar lang heb ik dat gedaan, gaat Odilon verder, en toen kwam den euro. Ik zou een nieuwe weegschaal moeten kopen, mijn koelruimte was afgekeurd en mijn camionette versleten… Dat betekende serieuze investeringen en dat vond ik het niet meer waard. Ik keek uit naar ander werk en kon bij bakkerij Roelandt aan de slag als chauffeur. Dat heb ik tien jaar lang gedaan tot mijn 65 en door die laatste jaren als arbeider te werken, had ik toch een ietwat deftig pensioen.

Als er iemand in Zele over een gevarieerde loopbaan kan spreken, dan is het zeker Odilon.

  Chauffeur bij Roelandt
cellulosekaarten   Odilon met een van zijn marionetten   Theater met marionetten
Hobby’s & Passies    

Ondanks het feit dat Odilon hard werkte, maakte hij toch nog tijd voor hobby’s, die soms ontaardden in passies. Als je bij Odilon en Marie-José binnenkomt, heb je de indruk in een klein museum binnen te stappen. Van toen ze trouwden hadden ze interesse in brocante en oude spullen. Ieder jaar trekken ze het eerste weekend van september naar Rijsel waar een grote brocantmarkt is, om hun collectie aan te vullen. Oude kinderwagens, kinderspeelgoed, grammofoonplaten, koffiemolens, lantaarns… Je kunt het zo gek niet bedenken of je vindt het in huize Wiels. Nostalgie in het kwadraat.

Marie-José is het meest fier op haar verzameling cellulosekaarten. Trots toont ze me haar albums en ik moet bekennen dat er pareltjes tussen zitten. Het toppunt van nostalgie staat in zijn garage: een Simca Ariane 4, bouwjaar 1958.
Een andere passie was hun marionettentheater. Dat is zot gekomen, vertelt Odilon, we hadden eerst staafpopjes en het decor was in een schoenendoos.

 

Dat vonden we maar niets en dus zochten we verder. In de bib vonden we boeken over marionetten en hoe je die kon maken. Ik timmerde een theater, mijn vrouw naaide en mijn zus schilderde de kopjes.

Ons Liesbeth zat in het derde leerjaar en in de klas draaide alles rond het thema ‘sprookjes’. Mijn papa en mijn mama hebben een marionettentheater, vertelde ze op school. En de meester vroeg of we geen voorstelling konden geven. Ons eerste stuk was ‘Smidje Smee’. Dat was een toneelstuk met wel 22 rollen, zoveel poppen hadden we niet en dus, zegt Odilon, heb ik heel dat stuk herschreven met minder personages en we oefenden dat de stukken eraf vlogen. We speelden het voor het derde leerjaar en het was zo goed dat ze ons ook vroegen voor de hogere klassen.

Ieder jaar werden we in de gemeenteschool uitgenodigd om te komen spelen en ieder jaar zochten we een ander toneelstuk: De Prins en de Prinses, Circus, Reinaert de Vos, 1200 jaar Zele…

Odilon aan zijn draaiorgel  

Even na 2000 zijn we noodgedwongen moeten stoppen met onze marionetten, gaat Odilon verder. Mijn vrouw kreeg last in haar gewrichten en ze kon niet meer zo lang rechtstaan, dat werd echt te zwaar voor haar. Maar ik moet altijd iets om handen hebben en door toeval kon ik een draaiorgel kopen. Dat kostte wel wat geld, maar ik was er stekezot van.
En we gingen optreden met dat draaiorgel. Mijn vrouw speelde ook accordeon en ik zong liedjes uit de goede oude tijd, ik had mijn draaiorgel en overal waar ze ons vroegen gingen we optreden, dat was plezierig plezant en dat deden we echt graag.
Odilon is bij mijn weten een van de weinige Zelenaars die Esperanto spreekt. Jarenlang hing er boven zijn deur een spreuk: ‘Kiu venas en paco, estas bon vena’ (Wie in vrede komt, is welkom). Waar heb je dat geleerd? vraag ik hem. O, antwoordt hij, dat heb ik op de volksuniversiteit in Gent geleerd. Twee jaar lang volgde ik een avondcursus en ik kan aardig mijn plan trekken in die taal. ‘k Heb zelfs nog poppenkast in het Esperanto gespeeld.

Belleman
In mei 2005 organiseerde het gemeentebestuur een reuzenstoet in Zele. Ze wilden die laten openen door de ruiters van de Landelijke Rijvereniging, maar de verzekering maakte bezwaar. Schepen Massart stelde toen voor om de stoet te laten openen door een belleman, zoals in Gent. Er was maar één probleem, Zele had er geen. Toen mijn vrouw dat hoorde, zei ze onmiddellijk: ‘Ik weet er wel ene!’. Dat was twee weken voor de stoet. In allerijl ben ik op zoek gegaan naar een kostuum dat ik vond in een carnavalswinkel en de Izegemse belleman maakte me diets hoe dat werkte, een belleman. Ik was vertrokken, zegt Odilon. Op de gemeenteraad van 29 oktober 2005 werd ik door de gemeenteraad officieel aangesteld als Zeelse belleman.

Sommige bellemannen hebben een kostuum van champetter, maar dat wou ik niet, vervolgt Odilon, ik koos voor een rederijkerskostuum en mijn vrouw heeft dat voor mij gemaakt en de mensen vonden dat heel mooi. Op mijn hoed draag ik de Zeelse kleuren en op mijn kraag draag ik zelfs Zeelse kant.

Een belleman dateert nog uit de tijd dat de meeste mensen niet konden lezen of schrijven en hij werd gevraagd om de besluiten van de gemeenteraad kenbaar te maken aan de bevolking. Meestal was dat een jobke voor gepensioneerde champetters, vandaar dat heel wat bellemannen zo’n uniform dragen. Het roepen gebeurt als volgt, legt Odilon uit. Je belt eerst en dan roep je driemaal ‘Aandacht’. Je leest je bericht voor en dan zeg je tweemaal: ‘Men zegge het voort’ en je belt opnieuw. Een goede roep mag maar twee minuten duren. Ik bereid mijn teksten thuis altijd goed voor.

  Odilon als belleman

Per jaar speelt hij zo’n tien keer belleman voor de gemeente. Dat zijn meestal vaste activiteiten: de nieuwjaarswens, de kerstmarkt, de opening van het toeristisch seizoen, Roparun, het onthaal van de nieuwe Zelenaars, de parkfeesten, als er een nieuwe straat wordt ingehuldigd…

Ik ga alleen als ze mij vragen en eigenlijk zou dat best wat meer mogen zijn. Ik heb in die tien jaren al heel wat gedaan, niet alleen voor de gemeente maar voor iedereen die het me vroeg en ik deed het altijd gratis en met veel plezier.

Wat zijn de vereisten om goede belleman te zijn? vraag ik hem. O, dat is simpel, je moet al je punten nog hebben, je moet sociaal vaardig zijn, goede teksten kunnen schrijven én niet te vergeten: een goede stem hebben. En verdient dat goed? is mijn volgende vraag. Ik krijg ieder jaar een Zeelse cadeaubon ter waarde van 50 euro en mijn schoenen worden gesponsord door ’t Schoenpark. Dat is het, de rest heb ik allemaal uit eigen zak betaald, maar dat is geen probleem voor mij, voegt Odilon er aan toe, ik doe het niet voor het geld, ik amuseer me gewoon met mijn bakkes te roeren.

 

In België zijn er momenteel een 22 bellemannen. Ook in Nederland zijn er, maar daar noemen ze dat ‘omroepers’. Ik ben aangesloten bij de Nederlandse vereniging en ieder jaar neem ik ongeveer acht keer deel aan wedstrijden. Mijn vrouw en ik maken er altijd een weekendje van. We vertrekken op vrijdag en komen ’s maandags terug naar huis. Op zo’n wedstrijd ben ik een beetje de ambassadeur van onze gemeente en in mijn roep bezing ik de schoonheid van ons Zeel. Iedere keer is er een ontvangst door de burgemeester en de wethouders en ook een stoet. Iedere belleman hoort ook een escortevrouw te hebben en mijn vrouw speelt haar rol voortreffelijk.
In mei 2015 ben ik bij de opening van het toeristisch seizoen gevierd voor 10 jaar belleman. Op die dag hebben we ook een wedstrijd gehouden voor jeugdbellemannen. Twee kinderen hebben die wedstrijd gewonnen: Ella Hanssens en Alexander Van De Voorde. Zij assisteren me de volgende twee jaar.
En gaat een belleman met pensioen? vraag ik Odilon. Ik ben nu 71, antwoordt hij, ik voel dat mijn stem niet meer zo krachtig is als vroeger, maar ik wil er toch nog een jaar of drie vier bij doen. Ik doe dat toch zo graag!

Groepsfoto wedstrijd jeugdbellemannen

 

de belleman met zijn escortedame

Begijnhof    

Marie-José haalt wat foto’s boven. Veel foto’s van hun kroost. Ja, zegt Odilon, we zijn heel gelukkig dat we drie gezonde kinderen hebben. Jan (1970) is bakker en woont in Merelbeke, ons Machteld (1972) is verpleegster en woont in Lochristi en onze jongste Liesbeth (1981) werkt bij het stadsbestuur van Izegem en woont in Oostrozebeke. En onze 5 kleinkinderen mag ik niet vergeten: Lieselot, Annelore, Ruben, Pepijn en Rozemarijn.

 

En hoe vul je je dagen?, vraag ik hem tot slot. O, zegt Odilon, ik heb tijd te kort want in onzen ouden dag gaan we nog eens verhuizen. Na de dood van mijn schoonmoeder hebben we het huis van het Begijnhof gekocht en dat ben ik nu volop aan het renoveren. Binnen afzienbare tijd verhuizen we dus naar het Zeelse Begijnhof. Voor Marie-José is dat terug naar haar roots. We kijken er allebei erg naar uit. Alleen de verhuis… dat wordt een ander paar mouwen!

Ik neem afscheid van onzen belleman en zijn vrouw.
Twee mensen die het werkwoord ‘werken’ meer dan vervoegd hebben in hun leven,
maar daarnaast ook nog tijd gemaakt hebben om anderen te vermaken en er deugd aan beleefden.

Odilon en Marie-José, bedankt voor je verhaal, het was me een eer en een genoegen dat te mogen horen!

Mark De Block
28-XII-2015

 

Melkboer

In het fotoarchief van Odilon & Marie-José vond ik ook nog een mooi beeld van haar vader, Albert Verhulst.
Albert was een boer met melkkoeien en hij woonde in het Zeelse Begijnhof.
Iedere dag deed hij zijn melkronde. Zijn verhaal lees je in het eerste boek van 'Mensen van bij Ons'.

Een foto uit de oude doos Albert Verhulst als melkboer

 

Kapel

Op de Kouter was in 1830 ook een burgerlijk hospitaal opgetrokken met een weeshuis en een bejaardentehuis, verzorgd door de zusters van Sint-Vincentius a Paulo. Ook het hospitaal kreeg een eigen kapel in 1841. Die kapel werd in 1877 vergroot. In 1906 werd de hospitaalkapel afgebroken en in 1908 herbouwd. De kapel van het Oud Hospitaal werd in 1956 openbaar. In 1962 verhuisden de zusters en bewoners uit het hospitaal en toen de Kouter als zelfstandige parochie werd opgericht werd de hospitaalkapel in 1963 als parochiekerk in gebruik genomen. Op het eind van de jaren 60 werd die oude kapel echter gesloopt om plaats te maken voor een nieuwe parochiekerk, die in 1972 werd ingewijd (bron Wikipedia).

In het trouwalbum van Marie-José en Odilon vond ik nog enkele beelden van de kapel.

 


© Mark De Block
Thuiskomen